“Hoewel Arteficial Intelligence (AI) niet de enige ontwikkeling is die reactie van het onderwijs vraagt, is het wel een heel belangrijke. AI raakt namelijk direct je mensbeeld, hoe je kennis opvat, en wat je ziet als de taak van de leraar. Het is een katalysator die het denken over goed christelijk onderwijs op scherp zet”, aldus Bram de Muynck.
De afronding van het lectoraat ‘Persoonsvorming en identiteit’ wordt gemarkeerd door een symposium waarin hij en andere genodigden enkele bouwstenen benoemen die een fundament kunnen vormen onder het concrete denken en handelen in de klas, ook als het om AI en het onderwijs gaat.

Allereerst liet Trevor Cooling zien dat het ertoe doet dat leerlingen merken hoe we waarheid en kennis opvatten. In tegenstelling tot bijvoorbeeld relativisten, erkennen we het bestaan van een Waarheid buiten onszelf.
Tegelijkertijd merken we ook dat we feilbare mensen zijn, die niet alles kunnen bevatten en er daarom met elkaar ook steeds naar zoeken hoe de werkelijkheid zo goed mogelijk geïnterpreteerd kan worden. Bovendien gaat het bij waarheid of wijsheid over veel meer dan alleen feitelijke kennis of informatie, die onder meer via AI tot je komt. Alleen als je een vlinder in zijn volle glorie ziet vliegen van bloem naar bloem, leer je echt wat een vlinder is.

Vervolgens onderstreepte Doret de Ruyter het belang van aandacht voor idealen en waarden, (juist) ook als nieuwe technologische ontwikkelingen zich voordoen. Leraren moeten minstens één keer per jaar nadenken over hun professionele idealen, waarbij geldt: “be high in aspirations, but modest in expectations”.
In het lerarenberoep staat het floreren van leerlingen centraal, namelijk dat leerlingen de talenten ontwikkelen die hen in staat stellen om zelf een betekenisvol leven te leiden én om een waardevolle bijdrage te leveren aan het tot zijn recht komen van anderen en de wereld om hen heen. De blijvende aandacht voor waarden en vorming in het onderwijs is belangrijk. Leraren kunnen deze waarden ‘voorleven’ en zo een rolmodel voor leerlingen zijn.

Bram de Muynck pleitte voor gemeenschapsvorming en recht doen aan de hermeneutische ruimte om weerbaar te zijn in tijden van individualisering en technologie. Aandacht voor gemeenschapsvorming blijkt bijvoorbeeld uit het spreken over ‘gaven’ in plaats van ‘talenten’, want daarin resoneert dat elke leerling zich mag ontwikkelen en inzetten ten dienste van de gemeenschap.
De gemeenschap zou ook in de didactische driehoek een plek kunnen krijgen, als een ring om de leerling, leraar en leerinhoud. Hermeneutische ruimte is “de menselijke gave om betekenissen te ontvangen en betekenissen te verlenen” (naar Pollefeyt, 2020). Leraren zijn geroepen om die gave te benutten en zowel de ontvangende als verlenende activiteit te maximaliseren, ook als het om godsdienstige inhouden gaat. Voor deze persoonlijke betekenisgeving bij leerlingen (en onszelf!) is tijd en vertraging nodig, en het is onze uitdaging om die in de huidige tijd te stimuleren.

Roel Kuiper beschreef vorming als gerichtheid op een hogere bestemming. De mens is geschapen naar het beeld van God en de mens heeft een opdracht op aarde. Het is belangrijk om te zien dat mens én schepping diepgaand relationeel zijn.
Je leert jezelf niet beter kennen door in de spiegel te staren, maar juist via zintuigelijke ervaringen in contact met iets buiten jezelf. Zo mag je een plek innemen in de wereld die ook al voor jij er was, gevormd is. Je mag je bijdrage leveren, maar leert ook je bescheiden plek kennen. Een aandachtige en liefdevolle houding is daarvoor nodig: opletten, verwachten, gehoor geven en zorgen.
Die verwachting is niet de verwachting van ‘futurum’ (de toekomst van de mens, het verlengde van onze voorstelling), maar juist van ‘adventus’ (de toekomst die op ons afkomt, echt nieuw en anders). Die adventus is het wenkend perspectief voor het christelijk onderwijs.